2 Samuel 22

1) en uit de hand van Saul.

Dat is, voornamelijk uit Sauls hand, wiens vervolging de allergevaarlijkste voor David was. Vergelijk Mark. 16:7.

Mr 16.7
2) De HEERE is mij mijn

Vergelijk met die lied Ps. 18.

3) Steenrots,

Zie Deut. 32:4,31. Alzo onder, 2 Sam. 22:47.

De 32.4,31 2Sa 22.47
4) God is mijn Rots,

Hebreeuws, God mijn rotssteens.

5) betrouwen;

Of, tot Hem toevlucht nemen; alzo 2 Sam. 22:31. Vergelijk Ruth 2:12.

2Sa 22.31 Ru 2.12

6) Hoorn mijns heils,

Dat is, die mij met zijn sterkte voorvecht, beschermt en behoudt; een gelijkenis genomen van de beesten, die zich met de hoornen verweren en beschermen. Vergelijk Num. 23:22, en Num. 24:8; Deut. 33:17.

Nu 23.22 24.8 De 33.17

7) Hoog Vertrek

Hebreeuws, hoogte, hoge plaats. Als een hoogte, waar ik mij berg en verzekerd ben. Deze en andere gelijkenissen zijn genomen van de middelen, die men toen gebruikte om zich voor der vijanden geweld te verbergen en te beschermen, als op rotsen, hoogten, torens, bergen, vestingen, enz.

8) riep den HEERE aan,

Hebreeuws eigenlijk, zal aanroepen; en zo dikwijls in het volgende. De Hebre‰n gebruiken veel in het verhalen van gepasseerde geschiedenissen woorden, die anderszins eigenlijk den toekomenden tijd betekenen; gelijk zij ze somtijds ook gebruiken voor den tegenwoordigen tijd, of iets, dat doorgaans en gewoonlijk geschiedt.

9) Die te prijzen is,

Of, geprezen.

10) baren des doods

Met deze zeer schone, hooggaande verbloemde redenen wil David zeggen dat zijn noden zodanig geweest zijn, dat hij zonder Gods wonderlijke en krachtige verlossing een verloren man ware geweest.

11) Belials

Dat is, van heilloos en ondeugend gespuis, of des duivels en zijner instrumenten. Zie Deut. 13:13.

De 13.13
12) hel omringden mij;

Of, des grafs; dat is, benauwdheden, die den dood dreigden. Anders, smarten der hel.

13) Zijn paleis,

Dat is, uit den hemel, vanwaar Hij de volgende wonderen tot Davids verlossing beschikte. Anders, tempel; dat is, tabernakel. Zie Ps. 5:8.

Ps 5.7

14) [kwam]

Dit woord is hier ingevoegd uit Ps. 18:7.

Ps 18.6
15) daverde en beefde de aarde;

Dit is een figuurlijke beschrijving van aardbeving en schrikkelijke stormen, waardoor God, van David aangeroepen zijnde, voor hem en zijn volk tegen de vijanden gestreden heeft. Vergelijk Richt. 5:20,21; Ps. 29:5,6,7, enz., en Ps. 144:5,6,7; van fondamenten, pilaren en krachten des hemels, zie Job 26:11.

Jud 5.20,21 Ps 29.5,6,7 144.5,6,7 Job 26.11

16) Hij ontstoken was.

Hebreeuws, omdat hem ontstoken was; te weten, de toorn.

17) daarvan aangestoken.

Of, van hem; te weten, den Heere.

18) daalde neder;

Menselijk van God gesproken, ten aanzien zijner werkingen in de tucht, waardoor Hij zijn bijzondere tegenwoordigheid bewijst, met stormwinden, slagregen, donder, bliksem, hagel, enz., gelijk volgt.

19) cherub,

Dat is, engel. [Zie Gen. 3:24], waardoor heirscharen der engelen worden verstaan, die God tot zijn dienst gebruikt naar zijn believen.

Ge 3.24
20) samenbinding der wateren,

In de dikke zwarte wolken houdt God de wateren als samengebonden, ontbindende en nederstortende dezelve als het hem belieft. Zie Job 26:8.

Job 26.8
21) Van den glans

Beschrijving van den bliksem, gelijk 2 Sam. 22:9.

2Sa 22.9
22) stem.

Het geluid der donderslagen. Zie Ps. 29:3.

Ps 29.3
23) verschrikte ze.

Of, versloeg hen, verdeed hen; te weten, de vijanden.

24) kolken der zee

Van de schrikkelijke stormen, gelijk volgt.

25) schelden des HEEREN,

Zie Ps. 9:6.

Ps 9.5

26) van Zijn neus.

Of, zijns toorns. Gods toorn wordt alzo beschreven, bij gelijkenis van mensen genomen. Vergelijk Job 4:9; Ps. 74:1.

Job 4.9 Ps 74.1
27) zond

Te weten, zijn hulp, of zijn heilige engelen; of, Hij stak uit; te weten, zijn rechterhand, als wanneer men iemand van boven aangrijpt en uit watersnood optrekt.

28) grote wateren.

Of, vele geweldige wateren; dat is, uit diepe noden en benauwdheden, in welke ik als verzonken was, die mij als een sterke watervloed overvielen en dreigden te versmoren of weg te rukken. Zie ook deze gelijkenis Job 22:11; Ps. 32:6, en Ps. 66:12, en Ps. 69:2,3, en Ps. 124:4; Jes. 43:2; Ezech. 26:19, enz.

Job 22.11 Ps 32.6 66.12 69.1,2 124.4 Isa 43.2 Eze 26.19
29) ongevals;

Vergelijk 1 Sam. 23:24,25,26. Het Hebreeuwse woord betekent verderf, ondergang, dodelijk gevaar. Zie Deut. 32:35. Het betekent anders damp, Gen. 2:6, waarbij [alsook bij duisternis] de ellenden en perijkelen niet kwalijk worden vergeleken.

1Sa 23.24,25,26 De 32.35 Ge 2.6
30) gerechtigheid;

Dat is, onschuld, of gerechtigheid mijner zaak. Want Davids vijanden hadden ongelijk, hatende en vervolgende hem ten onrechte; waar hij ter contrarie bekommerd was om zich aan zijn allerbitterste vervolgers, of om hunnentwil, niet te bezondigen, als blijkbaar aan Saul gebleken is, en in het volgende verhaald wordt. Anders wist David zeer wel dat hij een zondaar was, en zijn zaligheid bij den Heere, uit genade, door het beloofde zaad, den Messias, moest verkrijgen, volgens zijn eigen veelvoudige bekentenissen, zelfs hier in 2 Sam. 22:24. Zie 2 Sam. 11:12, en Ps. 51, enz.

2Sa 22.24 11.12

31) reinigheid

Zie Gen. 20:5.

Ge 20.5
32) goddelooslijk

Anders, ik heb niet goddeloos gehandeld [mits afwijkende] van mijn God.

33) ongerechtigheid.

Dat ik van de verdorvenheid en boosheid, die in mij is, niet mocht verleid worden, om iets onrechts te doen.

34) voor Zijn ogen.

Dat is, die Hij wel wist, die hem bekend was.

35) verdraaid.

Of, als een worstelaar, door wonderlijke, onverwachte en dikwijls onbegrijpelijke wegen verstrikkende, vangende, nedervellende, en alzo rechtvaardiglijk straffende den goddeloze, die kromme en verkeerde wegen tegen U en de vromen ingaat. Anders, onsmakelijk; dat is, wederwillig, onlustig, naar het gevoelen dergenen, die verstaan dat hier een ander woord in het Hebreeuws gebruikt wordt, gelijk Ps. 18:27. Vergelijk voorts Lev. 26:24,27,28.

Ps 18.26 Le 26.24,27,28
36) hogen,

Dat is, hoogmoedige, hoogdragende.

37) Lamp,

Of, kaars, lantaarn; dat is, oorzaak en auteur van al mijn voorspoed, blijdschap en troost.

38) duisternis

Dat is, tegenspoed, droefenis, ellende. Zie Gen. 15:12.

Ge 15.12

39) opklaren.

Hebreeuws eigenlijk, Hij doet mijn duisternis blinken, Hij maakt haar blinkende.

40) met U

Dat is, door uw krachtige hulp.

41) loop ik door een bende;

Anders, verbreek, of doorbreek ik.

42) Gods

Hebreeuws, God, zijn weg is volmaakt. Anders, God is volmaakt [in] zijn weg.

43) weg is volmaakt;

Zie Gen. 18:19.

Ge 18.19

44) doorlouterd;

Als een metaal, dat van alle schuim en onzuiverheid door de kunst van den goudsmid gezuiverd is. Zie Ps. 12:7.

Ps 12.6

45) Hij is een Schild

De HEERE.

46) rotssteen,

Gelijk boven, 2 Sam. 22:2,3.

2Sa 22.2,3
47) [en] Kracht;

Of, [in het] heir.

48) weg

Mijn pas, dat ik in spijt mijner vijanden heb kunnen passeren waar ik scheen besloten te zijn.

49) geopend.

Hebreeuws, losgemaakt.

50) gelijk als der hinden,

Snel en ligt in het lopen. Vergelijk boven, 2 Sam. 1:23.

2Sa 1.23

51) hoogten.

Waar ik mij op begaf, om tegen mijn vijanden verzekerd te zijn; gelijk hij ten tijde van Saul dikwijls heeft moeten doen. Anderszins kan men dit vergelijken met Deut. 32:13, en Deut. 33:29, verstaande dit van de vaste sloten en burchten, die God David heeft doen winnen.

De 32.13 33.29
52) leert

Dat is, maakt ze bekwaam.

53) stalen boog

Of, koperen.

54) het schild Uws heils,

Dat is, uw heilzaam, overwinnend, verlossend schild; of uw heil, dat mij als een schild geweest is.

55) verootmoedigen

Dat is, door het kruis, dat mij anderszins zou hebben moeten verderven, hebt Gij mij wonderbaarlijk verhoogd, machtig en groot gemaakt. Anders, door uw verhoren; dat is, doordien Gij mijn bidden verhoord hebt. Hiervoor staat Ps. 18:36 door uw zachtmoedigheid.

Ps 18.35
56) voetstap

Of, gang, tred, dat ik vrijelijk en vastelijk in mijn weg voortging, om mijn vijanden te slaan en uw volk in zekerheid te stellen, gelijk in het volgende verklaard wordt.

57) vervolgde

Anders, ik zal, enz. en zo in 2 Sam. 22:39.

2Sa 22.39
58) nek mijner vijanden,

Dat zij voor mij vluchtten; of Gij hebt mij hun nek als toegehouden; dat ik dien doorhieuw. Zie Gen. 49:8, Exod. 23:27.

Ge 49.8 Ex 23.27
59) twisten mijns volks,

Die Isra‰l had, eensdeels met de omliggende heidense vijanden, en nu door mijn overwinningen zijn geeindigd; anderdeels [waarop dit voornamelijk schijnt te zien] met mijzelven, ten tijde van Saul, Isboseth, Absalom en Seba, die allen ellendiglijk zijn omgekomen, en Isra‰l is mij eendrachtiglijk onderworpen.

60) bewaard

In zoveel perijkelen tot het koninkrijk.

61) Vreemden

Hebreeuws, zonen, of kinderen eens vreemden; alzo in 2 Sam. 22:46; dat is, vreemde nati‰n, die van God en zijn volk vreemd zijn, hebben mij gehoorzaamheid en dienstbaarheid beloofd uit vrees, hoewel zij het van harte niet meenden.

2Sa 22.46

62) geveinsdelijk

Hebreeuws, hebben mij gelogen, gehuicheld, geveinsd, gelijk huichelaars bij der vromen voorspoed plegen te doen. Zie Deut. 33:29.

De 33.29

63) zo haast

Hebreeuws, ten gehore, of met het horen der oren, zo haast zij hoorden wat God door mij gedaan had.

64) vervallen,

Gelijk bladeren en bloemen, die verwelken en afvallen.

65) aangegord

Om mij te ontmoeten uit hun vastigheden, of zijn al bevende uit hun besloten plaatsen gewapend voortgekomen, zijnde versaagd en vertwijfelende. Anders, hebben gesidderd; gelijk Ps. 18:46; dat is, al sidderende verlopen.

Ps 18.45
66) geloofd

Hebreeuws, gezegend.

67) verhoogd zij God,

Dat is, hooglijk geroemd.

68) volkomene

Hebreeuws, wraken; dat is, volkomen wraak.

69) alles gewelds.

Hebreeuws, der gewelden; te weten, van Saul, die mij met ongelijk en geweld geduriglijk heeft nagetracht, en anderen die met wrevelig opzet tegen mij zijn opgestaan. Zie Ps. 5:7, en Ps. 140:2,5.

Ps 5.6 140.1,4
70) Daarom zal ik U,

Hier profeteert David van de beroeping der heidenen tot de gemeenschap des Heeren Christus, Rom. 15:9. Gelijk ontwijfelbaar meer andere dingen in deze lofpsalm mede zien op het koninkrijk onzes Heeren Jezus Christus, wiens voorbeeld David geweest is.

Ro 15.9
71) een Toren

Anders, die groot maakt, gelijk Ps. 18:51.

Ps 18.50

72) verlossingen

Of, overwinningen. Zie boven, 2 Sam. 8:6.

2Sa 8.6

73) konings,

Davids.

74) Gezalfde,

Vergelijk Ps. 2:2.

Ps 2.2

75) David en aan zijn zaad,

Die een voorbeeld en voorvader was [naar het vlees] van onzen Heere Jezus Christus, die ook genoemd is, David, Jer. 39:9; Ezech. 34:23,24; Hos. 3:5, en gesproten uit zijn zaad, Hand. 13:23; Rom. 1:3, hebbende ook zijn eigen geestelijk zaad, dat is, de kinderen, die hem God gegeven heeft, Hebr. 2:13.

Jer 39.9 Eze 34.23,24 Ho 3.5 Ac 13.23 Ro 1.3 Heb 2.13

76) tot in eeuwigheid.

Vergelijk 2 Sam. 7:12,13.

2Sa 7.12,13
Copyright information for DutKant